Text from the inaugural lecture (in Dutch), on Februari 22th 2019


Mijnheer de Rector Magnificus, geachte collega’s, beste vrienden en familie, waarde toehoorders,
Bacteriën zijn overal: in de zee, in de grond en in gebouwen, zoals hier in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. Ook in uw eigen lichaam leven heel veel bacteriën. Naar schatting leven er evenveel bacteriën in uw lijf als dat u eigen cellen heeft. Dat betekent dus dat elk persoon hier in de zaal zo’n 40 biljoen bacteriën bij zich draagt. 40 biljoen, dat zijn 40.000 miljard bacteriën. Als we verder rekenen komen we met ongeveer 200 mensen dus aan 8 biljard bacteriën in deze aula. Dat zijn een miljoen keer meer bacteriën dan dat er mensen op aarde leven.


Een goede reden dus voor mij om niet alleen u maar ook uw bacteriën hartelijk welkom te heten.
Wat mij al jarenlang fascineert is, waarom we eigenlijk niet ziek worden van al die bacteriën in ons lijf. Natuurlijk zijn veel bacteriën nuttig en helpen ze bijvoorbeeld bij het afbreken van ons voedsel. Maar, in ons lichaam leven ook slechte bacteriën die ons ziek kunnen maken. Het is het afweersysteem dat ervoor zorgt dat we beschermd zijn tegen bacteriën. Zonder een afweersysteem kunnen mensen niet overleven. Dat weten we doordat er patiënten zijn met afwijkingen in de afweer, ook wel immuundeficiënties genoemd.


Vandaag (22 februari) is het precies 35 jaar geleden dat waarschijnlijk de beroemdste patiënt met zo’n immuundeficiëntie overleed. Zijn naam was David Vetter, beter bekend als de ‘Bubble Boy’, ofwel de jongen in de bubbel. David werd geboren met een van de ernstigste vormen van immuundeficiëntie. David’s lichaam kon geen antistoffen aanmaken en daardoor kon elke onschuldige infectie fataal voor hem zijn. Al voordat David geboren werd, wisten de artsen van zijn deficiëntie. Zijn oudere broertje werd namelijk met dezelfde ziekte geboren en hij stierf al toen hij 7 maanden oud was. De artsen van David zagen maar een mogelijkheid om hem in leven te houden. Namelijk door hem te isoleren in een steriele omgeving. Direct na zijn geboorte werd David in een steriel bed gelegd met een plastic kooi eromheen. De artsen waren van plan om hem in die kooi te houden totdat David een beenmergtransplantatie zou ondergaan. Omdat dat voor hem lang onmogelijk leek, heeft David uiteindelijk 12 jaar lang in een plastic bubbel geleefd. Op 22 februari 1984 overleed hij door de gevolgen van een mislukte beenmergtransplantatie. De keuze van de artsen om hem in een plastic bubbel te houden heeft voor veel discussie in de media gezorgd. Wat mij vooral fascineert aan het verhaal van David is dat het ons laat zien hoe enorm krachtig ons afweersysteem is. Ons afweersysteem is continu bezig om bacteriën te herkennen en vervolgens op te ruimen. Zonder zo’n goed functionerend afweersysteem zouden we allemaal in een plastic bubbel moeten rondlopen.


In mijn onderzoek probeer ik beter te begrijpen hoe ons afweersysteem precies werkt. We weten al meer dan 100 jaar dat het afweersysteem bestaat, maar eigenlijk begrijpen we nog steeds niet goed hoe het bacteriën kan doden. Die kennis is belangrijk in onze strijd tegen infecties. Al eeuwenlang is er een gevecht gaande tussen bacteriën en mensen. Infecties waren lang de belangrijkste doodsoorzaak. Gelukkig is de sterfte door infecties in de afgelopen eeuwen sterk gedaald. Dat danken we vooral aan een betere hygiëne en de ontdekking van antibiotica en vaccinatie. Toch zijn er nu weer groeiende problemen met infecties. Dat heeft twee belangrijke oorzaken. De eerste reden is dat er steeds meer patiënten met een verzwakt afweersysteem zijn. Het verhaal van David lijkt misschien science fiction, maar er zijn heel veel medische behandelingen die het afweersysteem ernstig onderdrukken. Denkt u bijvoorbeeld aan stamceltransplantaties en chemotherapie bij kanker. De tweede reden voor de toenemende problemen is resistentie. Steeds meer bacteriën zijn resistent tegen de werking van antibiotica. Er wordt geschat dat er in Europa elk jaar 25.000 mensen overlijden als gevolg van resistentie. Daarom zijn we hard op zoek naar nieuwe geneesmiddelen tegen bacteriën. In mijn onderzoeksgroep proberen we middelen te ontwikkelen die het afweersysteem van onze patiënten sterker kunnen maken. In deze zaal werd op 23 januari 1579 de Unie van Utrecht getekend. Met deze overeenkomst besloten de Nederlandse gewesten om gezamenlijk de Spaanse bezetter het land uit te jagen. Vandaag, bijna exact 440 jaar later ga ik u vertellen hoe we samen met ons eigen afweersysteem in de aanval willen gaan tegen infecties.


Allereerst wil ik u meer vertellen over bacteriën. De bacterie is de allerkleinste vorm van leven op aarde, en tevens een van de meest succesvolle organismen. Bacteriën zijn cellen, net als de cellen in uw lichaam. Het bijzondere aan een bacteriecel is dat deze heel klein zijn. Zo klein dat wij ze met het blote oog niet kunnen zien. Om te begrijpen hoe klein een bacterie is, moeten we inzoomen op verschillende objecten. We starten met de punt van de letter j in mijn naam. Deze punt is ongeveer 1 millimeter. Als we deze rode punt sterk uitvergroten kunnen we daarnaast een menselijke cel zien. Die cel is ongeveer 10 keer kleiner dan een punt. Ook ziet u een klein, geel stipje. Dat is een bacterie. Een bacterie is 100 keer kleiner dan een menselijke cel en dus 1000 keer kleiner dan een punt.


Bacteriën zij heel succesvol omdat ze enorm snel kunnen delen. Bacteriën delen door hun inhoud te verdubbelen en zich vervolgens in tweeën te splitsen. Terwijl een mens er gemiddeld 30 jaar over doet om zich te reproduceren, doen bacteriën dat in 20 minuten. Daarom kan een bacterie in 1 dag miljoenen nieuwe bacteriën maken. Dat deze snel delende bacteriën in uw neus of op uw huid zitten, is voor u waarschijnlijk geen prettige gedachte. Maar u kunt gerust zijn. Zolang die bacteriën op de muren van uw huis wonen, zult u daar niet ziek van worden. Alleen wanneer de bacterie de kans krijgt om uw lichaam binnen te dringen, dan spreken we van een infectie. En dat gebeurt niet zomaar. Vaak is er iets anders voor nodig om de bacterie binnen te laten. Bijvoorbeeld als u zich in de vingers snijdt, dan ontstaat er een opening in uw huid waardoor de bacteriën naar binnen kunnen. Ook wanneer u een verkoudheid heeft, dan zorgen virussen ervoor dat uw slijmvliezen beschadigd raken en daardoor kunnen bacteriën uw luchtwegen binnendringen.


Als een bacterie ons lijf binnenkomt is dat niet direct een probleem. Ons afweersysteem zal namelijk direct gaan reageren op deze vreemde binnendringer. Het proces in ons lichaam in reactie op een bacterie wordt ontsteking genoemd. Een belangrijk kenmerk van zo’n ontsteking is dat de geïnfecteerde plek rood wordt en warm aanvoelt. Dit komt doordat er stoffen worden aangemaakt die zorgen voor een betere doorbloeding. Door het open staan van de adertjes en de productie van bepaalde stofjes zullen witte bloedcellen binnen enkele minuten naar de plaats van infectie gaan. Een van de witte bloedcellen die het eerste op de plaats van bestemming is, heet de neutrofiel. Deze cellen zijn een belangrijk bestanddeel van pus. Op deze dia ziet u zo’n neutrofiel met daarnaast een bacterie. De neutrofiel is gespecialiseerd in het doodmaken van bacteriën. In dit filmpje ziet u hoe hij dat doet. Eerst gaat de cel als een soort van pacman achter de bacterie aan. De bacterie maakt kleine stofjes waardoor de neutrofiel kan weten waar de bacterie precies is. Het proces waarmee de neutrofiel naar de bacterie toe beweegt noemen we chemotaxie. Zodra de neutrofiel contact maakt met de bacterie zal hij deze op gaan eten. De neutrofiel doet dat door zijn celmembraan te vervormen en vervolgens de bacterie te omsluiten. Dit proces noemen we fagocytose. Na opname, zal de neutrofiel de bacterie doodmaken door hem bloot te stellen aan allerlei schadelijke stoffen zoals zuurstofradicalen.


Neutrofielen zitten in ons bloed; daardoor kunnen wij ze in het lab makkelijk bestuderen. We krijgen bijna elke dag vers bloed van gezonde vrijwilligers. Als we dat buisje bloed afdraaien in een centrifuge wordt het bloed gescheiden in twee componenten: onderaan, in het rode gedeelte, zitten de cellen; bovenin ziet u een gele vloeistof die we plasma of serum noemen. Jarenlang dachten immunologen dat alleen cellen belangrijk waren voor de afweer. Maar in 1894 was er een vlaamse arts, Jules Bordet, die liet zien dat ook het plasma belangrijk is voor de doden van bacteriën. Bordet bracht bacteriën in contact met plasma en zag dat het plasma de bacterie direct dood kon maken, zonder de hulp van cellen. Lang was het een mysterie hoe die bacteriën precies doodgingen. Nu weten we dat er in het plasma eiwitten zitten die bacteriën kunnen doden. Eiwitten zijn moleculen (of stofjes) die nog veel kleiner zijn dan een bacterie. De eiwitten die bacteriën kunnen doden heten complementeiwitten. Ze zijn onderdeel van een stuk of 30 verschillende eiwitten in ons bloed die we samen het complement systeem noemen. Vijf van deze complementeiwitten vormen samen een soort van chemische reactor die gaten kan maken in een bacterie. Dat doen ze door een soort van buisvormige porie te schieten in de celmembraan. Die porie noemen we het MAC, ook wel het ‘Membrane Attack Complex’ genoemd. Later hebben andere onderzoekers laten zien dat het complementsysteem niet alleen belangrijk is voor de vorming van het MAC, maar dat het ook neutrofielen helpt bij het doden van bacteriën, bijvoorbeeld door de chemotaxie en fagocytose efficiënter te maken. In mijn lab proberen we te begrijpen hoe het complementsysteem bacteriën dood. Net als Bordet ben ik gefascineerd door de kracht waarmee een klein beetje plasma in korte tijd 100.000 bacteriën kan doden. Wat ons verbaasd is, is dat het MAC werkt op bacteriën die een unieke cel opmaak hebben. De Gram-negatieve bacterie, een belangrijke veroorzaker van resistente infecties, heeft niet 1 maar 2 celmembranen. Met die extra membraan beschermt deze bacterie zich tegen veel soorten antibiotica. Toch kan het complementsysteem deze bacteriën wel goed doden. 125 jaar na de ontdekking van het complementsysteem, begrijpen we nog steeds niet hoe dit werkt. Dankzij een Europese subsidie begon ik 4 jaar geleden met een team van 4 onderzoekers die vraag te ontrafelen: hoe maakt complement bacteriën dood?


Wat we exact wilden weten kan ik u uitleggen aan de hand van een proces dat bij ons thuis vaak plaatsvindt. Hier ziet u Mila, onze poes, die graag op muizen jaagt. Het begint vaak met een eerste contact tussen Mila en de muis. Een dag later ligt er dan weer ergens een dode muis. De manier waarop Mila de muis gedood heeft is ons vaak niet bekend. Heeft ze hem direct doodgebeten?? Of heeft ze hem eerst als een speeltje misbruikt?? Deze vragen zijn vergelijkbaar met ons probleem in het lab. Daar brachten we plasma in contact met bacteriën. Vervolgens lieten we de bacteriën uitgroeien op een voedingsbodem. Na een dag konden we dan zien dat het plasma bijna alle bacteriën gedood had. Maar hoe dat nou precies gebeurde? Dat wilden we beter begrijpen. Een van de problemen was dat de methoden om bacterie killing via plasma te meten heel tijdrovend was. Dankzij het werk van Bart Bardoel beschikken we nu over nieuwe technieken om de killing van bacteriën door plasma beter te meten. In plaats van 1,5 dag zijn we nu 1,5 uur met de assay bezig. En we kunnen niet 10 maar honderden condities naast elkaar testen. Bart is er ook in geslaagd om met behulp van DNA-technieken de verschillende onderdelen van de bacteriecel een kleur te geven. Daarmee kunnen we nu de verschillende stadia van celdood onderscheiden. Samen met Dani Heesterbeek en Dennis Doorduijn heeft Bart laten zien dat complement al binnen enkele minuten de buitenste membraan beschadigd en pas na een half uur de binnenste membraan. Het kapotmaken van de binnenste membraan blijkt essentieel voor het dood maken van de cel.


In samenwerking met Bart Hoogenboom in Londen is het voor het eerst gelukt om MAC-poriën zichtbaar te maken op een bacterie. We kijken hier recht op een bacteriemembraan. Rechts op deze dia ziet u MAC-poriën in de buitenmembraan van de bacterie. Dennis is nu bezig om uit te zoeken of er ook poriën in de binnenste membraan van bacteriën zitten. Dat doen we met behulp van geavanceerde microscopie technieken in samenwerking met Piet Gros en Friedrich Foerster. Het is daarvoor belangrijk dat we nu precies weten welke complement eiwitten betrokken zijn bij porie vorming. Terwijl men eerst dacht dat alleen de 5 MAC-eiwitten nodig waren, heeft Dani ontdekt dat ook andere complement eiwitten betrokken zijn bij het vormen van goede poriën. Het MAC kan alleen een bacterie doden als er andere complement enzymen op het bacterie oppervlak zitten. Kortom, het doodmaken van bacteriën door het MAC vereist meerdere complementfactoren en is dus een knap staaltje teamwork.


Ik hoop dat u inmiddels een beetje gerustgesteld bent. Na mijn introductie over al die bacteriën in uw lijf hoop ik dat u nu inziet dat we met complement en neutrofielen ons heel goed kunnen beschermen tegen bacteriën. Misschien is het wel aardig om te weten dat deze vormen van afweer niet alleen door mensen wordt gebruikt. Bijna alle dieren op aarde hebben complement en neutrofielen om bacteriën op te ruimen. Dat geldt niet alleen voor mensen en pandaberen maar ook voor hele simpele diertjes zoals zee-egels en zakpijpen. Dit soort primitieve organismen zijn al meer dan 500 miljoen jaar oud, dus veel ouder dan de dino’s. Daarom behoren complement en neutrofielen tot het primitieve afweersysteem. Naast dit primitieve afweersysteem is er nog een andere vorm van afweer. Dit noemen we het specifieke afweersysteem; dit systeem is evolutionair gezien minder oud. Het specifieke afweersysteem vinden we alleen in de complexere vormen van leven zoals dieren met een wervelkolom. Het specifieke afweersysteem geeft ons een belangrijke extra laag van bescherming tegen infecties, bijvoorbeeld door de aanmaak van antistoffen.


Onze twee afweersystemen werken heel nauw samen. Antistoffen zijn daar een mooi voorbeeld van. Antistoffen, ook wel antilichamen genoemd, zijn eiwitten die kunnen binden aan bacteriën. Als antistoffen aan bacteriën binden, kunnen complement eiwitten veel beter met de bacterie reageren. Ook kan een neutrofiel kan een bacterie veel beter herkennen als er antistoffen op de bacterie zitten. Dit betekent dat antistoffen dus heel goed zijn in het verbeteren van de afweer tegen bacteriën.


Voor het vervolg van mijn betoog is het belangrijk om te beseffen dat de productie van antistoffen door ons lichaam heel veel tijd kost. Complement en neutrofielen zijn altijd in ons lichaam aanwezig en kunnen dus direct op een infectie reageren. Voor antistoffen is dat niet zo omdat de productie van goede antistoffen tijd kost. Pas 7 dagen na de start van de infectie zijn er antistoffen aangemaakt. Dit is een enorm probleem voor patiënten in een ziekenhuis. Voor hen komt de antistof reactie eigenlijk veel te laat op gang. Bovendien hebben patiënten met een verzwakt afweersysteem vooral moeite om antistoffen aan te maken. Het idee van antistoftherapie is dat we niet gaan zitten wachten totdat de patiënt zelf antistoffen maakt, maar dat we in een vroeg stadium de infectie gaan behandelen met therapeutische antistoffen. Antistoftherapie kunnen we bijvoorbeeld in zetten voor de behandeling van infecties met Staphylococcus aureus ook wel bekend als MRSA. De Staph aureus bacterie is de belangrijkste veroorzaker van ziekenhuisinfecties. Terwijl veel mensen deze bacterie zonder problemen in de neus dragen, kan deze bacterie grote problemen veroorzaken bij mensen in het ziekenhuis. Bijvoorbeeld bij een operatie kunnen S. aureus bacteriën in de wond terecht komen en vervolgens daar vervelende infecties veroorzaken. Ook bij het inbrengen van een infuus of een implantaat ziet deze bacterie zijn kans schoon om te groeien op het ingebrachte materiaal en kan vervolgens infecties veroorzaken bij de patiënt. Ondanks jarenlang onderzoek zijn er momenteel geen vaccins beschikbaar tegen S. aureus. Voor deze bacterie willen we dus graag therapeutische antistoffen vinden.


Voor de ontwikkeling van goede antistoffen is het essentieel om te begrijpen welke antistoffen goed werken en welke niet. We weten dat ons lichaam heel veel verschillende antistoffen kan maken die allemaal verschillende stukjes van een bacterie kunnen herkennen. Sommige antistoffen kunnen een bacterie binden en het complement systeem aanzetten om de bacterie dood te maken of de fagocytose te verbeteren. Wij willen graag weten welke antistoffen goed zijn voor bacteriële killing en welke niet. Omdat we denken dat complement essentieel is voor de afweer tegen bacteriën, willen we antistoffen zoeken die goed complement kunnen aanzetten. Samen met Prof Albert Heck en Genmab en zijn we onlangs een programma gestart om dit soort antistoffen te ontdekken. Momenteel is een team van drie jonge onderzoekers (Sjors van der Lans, Priscilla Kerkman en Maurits van den Boer) begonnen om met behulp van nieuwe sequencing technieken goede antistoffen te vinden. Belangrijk daarvoor zijn onze unieke methoden en inzichten op het gebied van complement activatie op bacteriën.

Sinds enkele jaren weten we dat antistoffen iets bijzonders moeten doen om goed complement te activeren. Lang dachten we dat een antistof alleen aan een cel hoeft te binden om het complementsysteem aan te zetten. Dankzij het werk van Piet Gros, Paul Parren en onderzoekers van Genmab weten we nu dat antistoffen samen moeten clusteren om complement te binden. De groepering van 6 antistoffen leidt tot de vorming van een georganiseerd antistof cluster dat we een hexameer noemen. Zes promovendi uit ons lab laten in het volgende filmpje zien hoe de clustering van antistoffen er uitziet. Elke promovendus is een antilichaam dat twee armen heeft om de bacterie te binden en benen om complement te binden. Bij het vormen van hexameren, komen de benen van de 6 antistoffen bij elkaar. Alleen in deze vorm past het eerste complementeiwit goed op de antistoffen. Annemarie Kuipers & Seline Zwarthoff uit mijn lab hebben laten zien dat die clustering van antistoffen essentieel is voor het doden van bacteriën. Daarnaast hebben we samen met Genmab aangetoond dat we de clustering van antistoffen ook kunnen verbeteren met behulp van een gepatenteerde technologie. Zulke superclusterende antistoffen zijn veel beter in het aanzetten van complement activatie en fagocytose van S. aureus. Leire Aguinagalde laat nu zien dat deze methode ook erg succesvol is om goede antistoffen tegen andere bacteriën zoals pneumokokken te maken. Onze bevindingen over superclusterende antistoffen tegen bacteriën hebben we samen met Genmab gepatenteerd. Dat is belangrijk voor de toekomstige toepassing van deze technologie bij de ontwikkeling van therapeutische antistoffen tegen infecties.


Ik denk dat antistoffen een aantrekkelijke route zijn voor de ontwikkeling van nieuwe therapieën tegen bacteriën. Een antistof is heel specifiek voor een bepaalde bacterie en daarmee is de kans op resistentie ontwikkeling kleiner dan bij antibiotica. Een ander groot voordeel is dat antistoffen in principe lichaamseigen moleculen zijn en daarmee is de kans op bijwerkingen klein. Bovendien heeft antistof therapie zijn succes al voor de behandeling van kanker. Ook zijn we geïnteresseerd in de manier waarop het afweersysteem samenwerkt met antibiotica. Samen met Nathaniel Martin hebben Bart en Dani laten zien dat complement ervoor zorgt dat bepaalde antibiotica beter kunnen werken voor Gram-negatieve bacteriën. Daarom denken we dat er ook interessante synergie kan ontstaan tussen therapeutische antistoffen en antibiotica. Naast antistoftherapie staan we natuurlijk open voor ander soorten immuuntherapieën zoals vaccinatie. Omdat er voor veel ziekenhuisbacteriën geen goede vaccins beschikbaar zijn, proberen we onze kennis over het afweersysteem ook te gebruiken om betere vaccins te ontwikkelen. In samenwerking met GSK, bestudeert Elena Boero momenteel hoe we betere vaccins kunnen ontwikkelen tegen S. aureus. Dankzij een nauwe samenwerking met de kliniek weten we dat antistof ontwikkeling voor infecties maatwerk zal worden. Samen met arts-microbioloog Edwin Boel en Harrie Weinans & Bart v/d Wal van de afdeling orthopedie proberen we antistoffen te ontwikkelen voor implantaat infecties. Binnen de orthopedie is het vervangen van een bot of een gewricht tegenwoordig een standaardprocedure. Een groot probleem is echter dat een prothese geïnfecteerd kan raken met Staph aureus. De Staph aureus die zich hecht aan een prothese ziet er niet hetzelfde uit als een Staph aureus in onze neus. Op een prothese vormen de bacteriën een dikke laag die we biofilm noemen. Lisanne de Vor en Bruce van Dijk zijn momenteel bezig om antistoffen te ontwikkelen tegen dit soort biofilms. Waarschijnlijk hebben we dus voor elke soort infectie een ander antistof nodig.


Door ons onderzoek heeft mijn team laat zien dat het goed mogelijk is om fundamenteel onderzoek te combineren met praktijkgericht onderzoek. Voor een onderzoeker is het natuurlijk prachtig als je ontdekking in het lab kan bijdragen tot een toepassing in de samenleving, bijvoorbeeld het ontwikkelen van een medicijn. Het heeft ook andere voordelen. Nauwe samenwerking tussen universiteiten en bedrijven leidt er vaak toe dat het niveau van kennis en technologische ontwikkeling bij beide partijen stijgt.
Universiteiten, UMCs en subsidiegevers juichen dit soort samenwerkingen tussen universiteiten en bedrijven toe. Van wetenschappers wordt zelfs steeds meer gevraagd om translationeel onderzoek te toen dat zo snel mogelijk tot een toepassing leidt. Ik ben ervan overtuigd dat het succes van translationeel onderzoek binnen mijn groep niet had kunnen bestaan zonder een solide basis van fundamenteel onderzoek. Bijvoorbeeld het werk aan antistoffen was succesvol omdat wij net 5 jaar lang fundamenteel onderzoek hadden gedaan naar bacteriën en complement. Daarom vind ik het heel jammer dat het voor onderzoekers steeds lastiger wordt om echt diepgravend onderzoek te doen. Laten we vooral niet vergeten dat academische onderzoekers juist heel goed zijn in het ontrafelen van complexe biologische processen of het ontwikkelen van compleet nieuwe technologieën. Als universiteiten kunnen we veel meer impact op de samenleving maken als we het lef hebben om te blijven focussen op fundamenteel onderzoek.

Kijk maar eens naar de belangrijkste ontdekkingen in de medische geschiedenis. Die zijn zonder uitzondering gedaan door wetenschappers die simpelweg bezig waren iets te begrijpen, niet om een medicijn te maken. Het beste voorbeeld is waarschijnlijk de ontdekking van antibiotica door Alexander Fleming, een van de belangrijkste doorbraken in de gezondheidszorg. Zijn ontdekking van antibiotica was compleet toevallig; omdat er per ongeluk een schimmel op zijn bacterieplaten terecht was gekomen ontdekte hij dat schimmels antibiotica maken. Ook Jules Bordet, die de Nobelprijs won voor zijn ontdekking van het complementsysteem, was bezig met een andere vraagstelling. Ook buiten mijn vakgebied zijn de grootste ontdekkingen gedaan door nieuwsgierige individuen die simpelweg wilden begrijpen hoe de natuur in elkaar zat. Hetgeen dat zij ontdekten (bijvoorbeeld DNA of Crispr-Cas) bleek later geweldige toepassingen te hebben in de geneeskunde.
Deze voorbeelden leren ons dat we wetenschappers de ruimte moeten blijven geven om diepgravend, risicovol onderzoek te doen; ook voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen tegen infecties. We kunnen pas echt goede medicijnen ontwikkelen als we werkelijk begrijpen hoe een infectie in elkaar zit. Ik wil me aansluiten bij een quote van Einstein: “Alles dat werkelijk groots en inspirerend is, is gecreëerd door een individu dat kon werken in vrijheid”. Dus ook risicovol onderzoek is essentieel om de uitdagingen in de toekomst aan te gaan.

Voor alle jonge onderzoekers in deze zaal hoop ik dat zij zich niet laten afremmen door de soms negatieve berichtgeving in de media over wetenschap, bijvoorbeeld dat universiteiten hoogopgeleide onderzoekers zonder carrièreperspectief afleveren. Als we naar de promovendi kijken in onze eigen onderzoeksschool voor Infectie en Immuniteit, die afgelopen jaar 25 jaar bestond, zien we dat 99% van onze promovendi een baan heeft. Ik denk dat gepromoveerde onderzoekers die 4 jaar lang diepgravende onderwerpen hebben durven te onderzoeken een verrijking zijn voor onze maatschappij. Ze hebben echt leren nadenken, problemen oplossen en relativeren. Kortom, trek je er niks van aan en ga lekker promotieonderzoek doen. Als je het kan en je vindt het leuk doe het dan en geniet er vooral van. Er is toch niets mooier dan elke dag een lab op te lopen en een experiment te gaan doen dat niemand anders op de wereld gedaan heeft. Durf vooral ook anders te denken. Het was een Hongaarse arts (Albert Szent-Gyorgyi) die ooit heeft gezegd:” Research is to see what everyone else has seen and thinking what no one else has thought!”.


Wat betreft het onderwijs hoop ik bij te kunnen blijven dragen aan het onderwijs op het gebied van infecties en immuniteit. Ik denk dat we in Utrecht verwend zijn, met een excellente masteropleiding voor Infectie en Immuniteit en sterke onderzoekers in dit veld. Ik zie het verder verbinden van Infectie en Immunity in het UMC, UU en daarbuiten als een belangrijke taak voor mij in de toekomst.

De grote uitdaging voor mij ligt natuurlijk ook in het opleiden van nieuwe generaties complement onderzoekers. Complement is niet alleen een belangrijk onderdeel van ons afweersysteem, maar speelt ook een rol in heel veel ziekteprocessen. Vooral de ongewenste activatie van complement in auto-immuunziekten en sepsis is een groot probleem en daarom blijft het van belang dat we goed onderwijs blijven geven over de werking van complement. Dat doen we in de bachelor, master en PhD fases van de biomedische opleidingen, maar ook via stages in ons lab. Daarnaast leidt ons fundamentele onderzoek naar complement ook naar nieuwe routes om betere complementremmers te ontwikkelen. Samen met Pepscan hebben Ron Gorham en Pieter-Jan Haas belangrijk werk gedaan aan complementremmende peptiden. In de komende 4 jaar gaat Eva Struijf samen met QVQ antistoffen maken tegen complement.

Mocht u biologie hebben gehad op een Nederlandse middelbare school, dan zal het complementsysteem daar niet voorbijgekomen zijn. Onderwijs over complement vindt meestal pas plaats tijdens de geneeskunde of biologische opleiding van de universiteit en sommige hogescholen. Ondanks het genoten onderwijs zullen vele medici en hooggeleerden hier aanwezig hun wenkbrauwen fronsen bij het begrip complement. Dat komt natuurlijk ook doordat het complementsysteem een enorm complex systeem is om te begrijpen. Vooral de ingewikkelde naamgeving (C1, C2, C3…C3b, C3bBb, C3bBbC3b…het maakt t allemaal niet makkelijk het te begrijpen.


Toch kwam ik laatst in het klaslokaal van mijn dochter de volgende slogan tegen (C3b4me) die me toch een sprankje hoop gaf dat zelfs basisscholen al nadenken over complement onderwijs.